IN MEMORIAM HENK DE SMIDT (1934-2022)
Henk leerde ik in maart 1988 kennen toen ik op contract een jaartje films kwam catalogiseren bij de technische afdeling van het Filmmuseum die toen gevestigd was op het chique landgoed Koningshof in Overveen. Zowel het koetshuis (vlakbij de nitraatkluizen) als de villa waren op dat moment bij het Filmmuseum in gebruik, zodat je films viewde in het ene gebouw en daarna je boterham op at in de serre van het andere, of als het mooi weer was in de glooiende tuin met uitzicht op herten in de verte (en teken dichterbij…).
Henk was in die tijd bij het Filmmuseum een beetje ondergesneeuwd in het geweld van een nieuwe directie, nieuw beleid en de veranderingen waarmee dat voor hem en anderen gepaard ging. Hij liep er wat verloren rond.
Al snel kwam ik ook een andere kant van Henk tegen. Ik werd gevraagd om secretaris te worden van het Dick Laan Filmfonds in een bestuur dat bestond uit drie Henken (Verheul, De Smidt en Maurits) naast één Menno (van der Molen) en nu dus één Egbert. Henk zat vanaf de oprichting in 1978 in het bestuur van dat fonds en was afgezien van de weduwe van Dick Laan onze enige link naar dat glorieuze verleden van de Nederlandse filmpioniers. Dat bestuur was een beetje een rebellenclub. Zo herinner ik me dat Henk Maurits en ik regelmatig gekscherend tegen elkaar zeiden, daarbij doelend op de vele films die de kinderloos gebleven Dick Laan met padvinders en jonge voetballertjes had gemaakt: ‘We hebben het bewijs van Dick Laans pedofilie nog niet gevonden, maar… we zoeken verder!’ Je kon aan het gezicht van de Henk die wij hier gedenken aflezen dat hij dat eigenlijk heiligschennis vond, maar hij was rekkelijk genoeg om het te laten passeren, zag er eigenlijk de humor ook wel van in.
Van die jaren bij het Dick Laan Filmfonds herinner ik me de geweldige vondst van een groot aantal originele nitraat-negatieven van zijn films, in een kelder onder een school in Hilversum. De 3 Henken maakten er samen met Haghefilm de prachtige compilatiefilm DE CLUB VAN DE ZWARTE PIJL van, die met veel succes tijdens het Nederlands Film Festival vertoond werd (ik mocht erover schrijven in de festivalcatalogus en in De Groene Amsterdammer). Ook waren er de vertoningen van Dicks film HOE DE ZAANSCHE MOLENS VERDWIJNEN (1927) in een overvol Zaans Molenmuseum, de mensen stonden in rijen op straat te wachten op de volgende voorstelling die Henk in Cineac-formule achter elkaar projecteerde.
In diezelfde jaren vertoonde ik als kersvers hoofd van de nieuwe afdeling Beeld en Geluid van het Amsterdams Gemeentearchief op drie achtereenvolgende zaterdagen amateurfilms over Amsterdam. Henk projecteerde die films (waaronder het van Henk Verheuls Smalfilmmuseum geleende AMSTERDAM IN KLEUR (1940) met prachtige beelden van de eerste oorlogszomer) op de juiste snelheid in de kantine van dat statige gebouw aan de Amstel, ook daar stonden de rijen op de Amstel en dit keer kreeg ik een schorre keel omdat ik de explicatie bij de films niet zoals gepland 1 maar 3 voorstellingen achter elkaar moest doen. Henk verschoot nergens van, dat hij niet alleen zijn zaterdagochtend maar vrijwel die hele dag kwijt was deed hem niets.
Ergens in de jaren negentig vroeg Henk mij om eens een bijeenkomst van het
Nederlands Genootschap Filmtechniek bij te wonen. Mij bevreemdde dat een beetje aangezien ik voor mijn gevoel weinig kaas gegeten had van filmtechniek. Het waren geanimeerde bijeenkomsten van veelal oudgedienden uit de Nederlandse filmwereld en inderdaad had ik bij nader inzien ook wel wat bij te dragen. Zo hadden we eens eens een bijeenkomst in Dick Laans geboortehuis (toen Chinees restaurant Bonsai) te Wormerveer waar zowel die andere jonge vriend van Henk, Emiel de Jong, als ik een presentatie deden.
In later jaren brachten we spullen uit Henks garage en uit zijn opslag in Fort Zuidwijkermeer naar het GDI en naar Emiel. Ook hebben we diverse reizen naar Tineke de Vaal ondernomen, onder andere om de filmbibliotheek van Jan en Tineke naar het GDI over te brengen. Maar ook enkele fraaie fauteuils uit een van s lands mooiste bioscopen vonden hun weg naar Noord-Scharwoude.
Ook staat me nog de ‘rooftocht’ naar Bellevue Cinerama/Calypso Amsterdam scherp voor ogen: vlak voordat het gebouw tegen de grond ging om plaats te maken voor het Nieuwe Nieuwe De La Mar Theater van Joop van den Ende kregen Henk en ik de kans om er nog uit te halen wat we konden. Zo hebben we onder andere een stukje van het Holland Film-tapijt gered. Het meest spectaculair waren wellicht drie van de kauwgom aan elkaar plakkende bioscoopstoelen die Henk met inzet van al zijn krachten losschroefde en die daarna nog jaren op een van de zolderkamertjes van mijn huis in Wormerveer hebben gelegen.
Ik heb Henk vaak vergeleken met een duikelaartje (in het Duits ein Steh auf Männchen, naar de tekenfilm die Marten Toonder en Joop Geesink in de oorlog maakten voor de Ufa): na iedere duikeling veerde hij weer terug omhoog. Een knappe levenshouding waar je toch nog bijna 88 jaar oud mee kunt worden!
Henk, ik heb je zelf op 22 mei nog kunnen zeggen dat ik het een voorrecht heb gevonden om met je bevriend te mogen zijn. Ga nu maar uitrusten, je collecties zijn veilig gesteld, en de passie voor dat rare medium van bewegende beelden leeft in ons voort.
Egbert Barten
mei/juni 2022.
IN MEMORIAM HARRY PETERS (1945-2022)
foto: Ilona van Genderen-Stort
Het zal in de winter van 1977 of het voorjaar van 1978 geweest zijn dat ik voor het eerst die filmzolder aan de Alkmaarse Corfstraat 15 betrad. Als broekie van 17 jaar, die net de overstap aan het maken was van de oorlogs- rampen- en andere sensaties naar de ‘betere film’ was ik halverwege dat jaar 1977, om precies te zijn vanaf nummer 99 (John Cassavetes’ A WOMAN UNDER THE INFLUENCE) klant bij de woensdagse Barrikade-avonden en dus klant bij Harry geworden. Nummer 100 van die onvolprezen Barrikade-filmreeks in de Harmonie was overigens de bij mijn weten allereerste integrale vertoning in Nederland van het 5 uur en 20 minuten durende meesterwerk NOVECENTO van Bernardo Bertolucci. Op de informatiestencils die Harry maakte stond steevast zijn naam en huisadres vermeld (kom daar nog eens om) en toen hij in die winter van 1977 een groot interview afstond aan het Noord-Hollands Dagblad besloot ik de stoute schoenen aan te trekken en contact op te nemen met deze kennelijk zeer benaderbare man. De rest is filmgeschiedenis, zou je bijna zeggen.
Die zolder was een waar walhalla van honderden ordners met knipsels, filmfoto’s en posters, voor mij een soort droom. Wie weleens bij het Geoffrey Donaldson Instituut is binnengelopen heeft kunnen constateren dat ik die droom zelf inmiddels ook redelijk heb gerealiseerd, overigens met medewerking van Harry wiens naar schatting 700 ordners maar ook zijn indrukwekkende verzameling verfilmde boeken en ruim veertig jaar filmfestivalcatalogi inmiddels een plek hebben gevonden in Noord-Scharwoude. ‘Alles ademt hier Film’ was het commentaar van Gerda toen ze eens met Harry langs kwam. En zo is het maar net.
Erg lang heb ik overigens niet van die Barrikade-voorstellingen kunnen profiteren (nog wel een retrospectief van 4 films van Luchino Visconti kunnen meepakken, iedere week een andere 35-mm kopie!) want najaar 1978 ging ik studeren en wonen in Amsterdam en daar kon je wekelijks je eigen Barrikade-programma samenstellen. Maar Harry werkte in die tijd in Amsterdam en zo kon het gebeuren dat ik rond lunchtijd met enige regelmaat naar de Oudezijds Achterburgwal fietste om hem daar te bezoeken. Ook in die grote vergaderruimte waar Harry’s bureau stond hingen tal van filmaffiches (Ferracci waren we toen allebei al gek op) en stond bovenop de kasten een jaloersmakende hoeveelheid videobanden met in blauwe/witte plastic opschriften de titels van films die ik graag eens wilde zien. Op een keer in 1981 vroeg Harry ‘Heb je tijd vanmiddag?’, hij wilde verder niet zeggen waarvoor. Tijd had ik en zo fietste ik achter Harry aan door het centrum van Amsterdam. Ik dacht dat ik zelf best snel fietste maar kon Harry nauwelijks bijbenen. We stopten bij het Tuschinski-theater waar die middag een voorvertoning was van Kubrick’s THE SHINING. Na de zeer nieuwsgierig makende trailer van de liftenlobby die langzaam vol bloed loopt die weken daarvoor al in de bioscopen te zien was geweest viel de film me eerlijk gezegd een beetje tegen maar daar ging het niet om, het was mijn eerste persvoorstelling!
In het najaar van 1981 deed Harry met wat andere mensen de programmering van de tweejaarlijkse Filmweek Arnhem. Onderdeel van die week was een tentoonstelling van originele ontwerpen voor filmaffiches van de Franse ontwerper René Ferracci in het Gemeentemuseum van Arnhem. Harry was in Parijs geweest en had de wat verlegen en bescheiden Fransman overgehaald voor het eerst in zijn leven mee te werken aan een expositie van zijn werk. Van mij leende Harry een aantal affiches die samen met die van hemzelf en anderen kwamen te hangen in de Arnhemse Bijenkorf. Ferracci was in Arnhem aanwezig is dus kon ik hem mijn exemplaar van het affiche van LA DENTELLIERE laten signeren, een fijne gebeurtenis in het leven van een jonge filmgek.
Een paar jaar later vroeg Harry mij om het Barrikade-stencil te schrijven voor het retrospectief dat hij in de Harmonie wilde houden van mijn favoriete Franse regisseur Bertrand Tavernier. Het zou de begeleiding vormen bij de voorstellingen met als nummers 403-406 (april/mei 1983) en Harry haalde voor dat retro onder andere mijn favoriete film LE JUGE ET L’ASSASSIN (1976) terug; het was een van mijn eerste publicaties over film.
Nog weer later ging Harry werken voor het Landelijk Ondersteuningsinstituut Kunstzinnige Vorming (LO/KV, ook toen al een mond vol) in Utrecht en werd een van zijn taken de hoofdredactie van FID; oftewel ‘de rode klapper’, een losbladig systeem dat alle in Nederland uitgebrachte films documenteerde. Nu zou je zeggen dat het de voorloper was van het jaarlijks verschijnende Jaarboek Film (waar Harry later ook een poot in had) maar dat uit het werk van de Katholieke Film Actie voortgekomen FID verscheen al sinds 1950 en is dus afgezien van tijdrovend krantenonderzoek (zelfs in tijden van Delpher kost dat veel tijd) ons makkelijk te raadplegen link met het verleden. Harry vroeg mij in 1985 om het team redacteuren te komen versterken en er zijn daarna jaren geweest (in die tijd was ik ook aan het afstuderen!) dat ik zeventig recensies schreef voor F.I.D.
foto: Harry Peters met echtgenote Gerda en Peter Westervoorde
In die tijd ontmoeten we elkaar bij redactievergaderingen, persvoorstellingen, of aan het ontbijt in het pension van Eszter Walk Szegedy in Berlijn tijdens de Internationale Filmfestspiele. Ook werd er tijdens dat festival na de eerste film s ochtends uitgebreid geëvalueerd met Kaffee und Kuchen in warenhuis Wertheim aan de Kurfürstendamm. Harry kreeg het in die jaren steeds drukker met kinderfilms uitzoeken voor het Cinekid-festival; we staarden hem wel eens meewarig na wanneer hij met spoed in een achterafzaaltje de nieuwe Søren Kragh-Jacobsen moest gaan zien terwijl wij gewoon in het ZOO-Palast mochten genieten van SENSE AND SENSIBILITY. Harry leek in die tijd vaak aan de ene kant supergeconcentreerd en aan de andere kant half afwezig, alsof hij tegelijkertijd nog op twee andere borden aan het schaken was.
De laatste jaren kwamen Anneke en ik Harry tegen bij de Film en Literatuurcompetitie van Film by the Sea. Het was eerlijk gezegd een beetje langs me heen gegaan dat Harry die competitie al meer dan tien jaar samenstelde. Toen wij in 2013 in Noord-Scharwoude van start gingen met het Geoffrey Donaldson Instituut meldde Harry zich bij me met de vraag of dat instituut wellicht een goede plek zou zijn om zijn omvangrijke filmarchief onder te brengen. To sweeten the deal bood Harry aan om het archief bij te komen houden, wat je in filmtermen noemt an offer I could not refuse. En zo geschiedde het dat Harry een aantal jaar vast op zaterdag (nou ja, als er geen filmfestival of schaaktoernooi was waar hij dringender moest zijn) zat te archiveren in zijn eigen ordnerkamer die eerst MAGAZIJN heette. Ik heb er een sticker met HARRY’S boven geplakt want het is en blijft nu HARRY’S MAGAZIJN. Op die zaterdagochtenden dronken we koffie en namen we de stand in de wereld en vooral die van de film door. Enkele maanden geleden nam ik mijn schaakbord en stukken mee naar het GDI vast van plan om nu eindelijk eens een partij te spelen tegen Harry.
foto: Lex de Meester
Daar is het er niet meer van gekomen, maar bij een van mijn bezoeken aan het hospice te Schoorl heb ik dat bord meegenomen en hebben we twee partijen geschaakt. In de eerste wist ik nog redelijk partij te geven maar moest ik uiteindelijk toch opgeven. Bij de tweede partij werd ik van het bord geveegd, zoals ik ook niet anders had verwacht.
Harry, bedankt voor bijna 45 jaar filmvriendschap, we gaan goed op je spullen passen.
Egbert Barten,
28 april – 23 mei 2022
………………………………………………………………..
DE GROTE ITALIANEN.
Een paar jaar na mijn ontdekking van het medium Film begin jaren 70 van de vorige eeuw maakte ik kennis met de Italiaanse film van de jaren zeventig. Mijn wereld zou nooit meer dezelfde zijn.
Als jonge filmgek-in-de-dop bewonderde ik de Italiaanse film al, vooral de kort na de Tweede Wereldoorlog, uit nood geboren filmstroming neorealisme. Na het failliet van het Italiaans fascisme (dat in films vaak de gestalte had van grote epische verhalen over de gloriedagen van het Romeinse rijk maar ook society drama’s, de zogenaamde ‘telefoni bianchi’-films omdat er altijd wel ergens in een scène een witte telefoon stond als voorbeeld van luxe) en vanwege de door oorlogsomstandigheden deplorabele staat van de filmstudio’s zagen de filmmakers gedwongen de straat op te gaan en alledaagse problemen van gewone mensen te verfilmen. Ze voelden zich geroepen om het verhaal van het berooide Italië te doen. Voormannen van het neorealisme waren:
Luchino Visconti (met films als OSSESSIONE (1943) en LA TERRA TREMA, ‘De Aarde beeft’, 1948),
Vittorio de Sica (SCIUSCIA oftewel in NL jaren veertig taal ‘Schoenpoetsertjes’, 1946, ‘LADRI DI BICICLETTE, ‘Fietsendieven’, 1948)
en
Roberto Rossellini (ROME, OPEN STAD, STROMBOLI, VIAGGIO IN ITALIA, ‘Reis door Italië’).
In Amsterdam werd tijdens mijn studie in de filmhuizen een Cinemathema-manifestatie met een overzicht van neorealistische films vertoond: ik zat die maand, november 1980, vaak in de toen nog krakkemikkige Amsterdamse filmhuiszaaltjes naar deels niet-ondertitelde Italiaanse films te kijken.
Al snel ging het mij echter meer om de nieuwe Italiaanse films die in die tijd gemaakt werden. Een nakomertje van het neo-realisme, Federico Fellini, schonk ons toen een paar van zijn beste films;
in 1973 AMARCORD een sterk geromantiseerd en gemythologiseerd beeld van zijn jeugd in de badplaats Rimini,
en vooral IL CASANOVA DI FELLINI (1976), een huiveringwekkende visie op de leegheid in het bestaan van de man die talloze vrouwen verleidt maar de liefde niet kent.
Visconti maakte DEATH IN VENICE (1971), een stijlvolle verfilming van de novelle van Thomas Mann over een stervend componist in het Venetië van de Belle Epoque.
Twee jaar eerder had hij zijn meesterwerk LA CADUTA DEGLI DEI (ook wel bekend als GÖTTERDÄMMERUNG en THE DAMNED) gemaakt, over een rijke Duitse familie van staalbaronnen die ten onder gaat bij de opkomst van Hitler. In beide films speelde Dirk Bogarde de sterren van de hemel.
Maar er waren plenty nieuwe namen. Bernardo Bertolucci scoorde tussen 1970 en 1976 een home run met vier meesterwerken achter elkaar: DE STRATEGIE VAN DE SPIN, IL CONFORMISTA, LAST TANGO IN PARIS en zijn magnum opus NOVECENTO. Zijn films waren van wezenlijke invloed op wat er aan het eind van de jaren zeventig allemaal in Hollywood gebeurde.
Een andere naam die ik wil noemen is die van Ettore Scola, een filmmaker die uit de hoek van de commedia all’ italiana kwam en ons in de jaren 70 verrijkte met een reeks prachtfilms, onder andere C’ERAVAMO TANTO AMATI (‘We hadden elkaar zo lief’ 1974; een bitterzoete terugblik op de vriendschap van drie mannen),
BRUTTI SPORCHI E CATTIVI (‘Lelijk, vuil en gemeen’ uit 1976), een tragikomische satire op het leven in de toen nog bestaande favela’s van Rome)
en het meesterstuk UNA GIORNATA PARTICOLARE (‘Een Biezondere – zo schreef je dat toen – Dag’ 1977), een subtiel drama over het dagelijks leven tijdens het Italiaans fascisme met de onnavolgbare Sophia Loren en Marcello Mastroianni als een wel heel ongebruikelijk paar.
En zo zijn er nog veel meer namen te noemen, laat ik me beperken tot Francesco Rosi met zijn politieke misdaadfilms als IL CASO MATTEI (1972) en
CADAVERI ECCELLENTI (1976) maar ook zijn zeer stijlvaste drama over drie broers die hun moeder gaan begraven: TRE FRATELLI (1981).
Verder mag natuurlijk niet ongenoemd blijven Pier Paolo Pasolini die in de jaren 70 de wereld schokte met zijn Trilogie van het Leven: boertige verfilmingen van de Canterbury Tales, Decamerone en De Vertellingen van 1001 Nacht. Net als Theo van Gogh werd ook bij Pasolini zijn laatste film hem noodlottig: na zijn gruwelijke verfilming van seksuele en gewelddadige excessen (losjes geïnspireerd door de 120 Dagen van Sodom van markies de Sade) ten tijde van de Salò-republiek aan het eind van WO II werd hij in november 1975 achter het strand van de Romeinse badplaats Ostia vermoord.
De Italiaanse film van de jaren 70 toonde mij hoe film naast entertainment ook kunst kon zijn en zelfs zinnige dingen zeggen over onze geschiedenis en de wereld waarin wij leven, geschreven door de beste scenaristen (Cesare Zavattini, Suso Cecchi D’Amico), in beeld gebracht door geweldige cameramensen als Vittorio Storaro en Giuseppe Rotunno, met prachtige klassieke muziek van Mahler maar ook speciaal voor de films gecomponeerd werk van Ennio Morricone, Nino Rota, Armando Trovajoli en Piero Piccioni. Grazie a Tutti!
Egbert Barten, zomer 2019.